absolute voorkeuren
Losstaand en zonder samenhang met andere producten een voorkeur hebben voor een bepaald product.

ankereffect
(= anchoring effect) De eerste indruk van zaken uit het verleden kan grote invloed hebben op je toekomstige keuzes.

arbitraire coherentie
(= arbitrary coherence) Invloed van een recente gebeurtenis op je huidige beslissing terwijl het niets met elkaar te maken heeft. Ook wel willekeurige samenhang genoemd.

bereidheid tot ontvangen en betalen
(= pain of paying) Het verschillend waarderen van een product als je er voor moet betalen dan wanneer je gecompenseerd wordt voor het verlies van het product.

beschikbaarheidsheuristiek
(= availability heuristic bias) De neiging om de kans op een gebeurtenis die vaker voorkomt, in het geheugen te overschatten.

bezitseffect
(endowment effect = status quo bias) Het hoger waarderen van een product waar je eigenaar van denkt te zijn of te zijn geweest.

choice bracketing
(= investeringsgevoel) Het verschillend waarderen van een product als het moment waarop voor het product betaald is, verschilt.

de standaard
= default(option) De normstelling. Wat normaal is.

denkfout
(= bias) Een fout die je maakt waar je niets aan kunt doen en die zorgt dat we niet rationeel handelen.

drogreden van verzonken kosten
(= sunk cost fallacy) Beslissingen uit het verleden kunnen het heden beïnvloeden.

gokkersmisvatting
(= gamblers fallacy) De neiging om te denken dat toekomstige kansen afhangen van gebeurtenissen uit het verleden, terwijl de kansen in werkelijkheid exact hetzelfde zijn.

gratis
(= zero price effect) De prijs van een product is nul.

inkomensvergelijking
(= relativity of income) Het bekijken van het inkomen van anderen ten opzichte van het eigen inkomen.

lokvogel
(= decoy marketing = asymmetric dominance effect) Een toegevoegde optie waardoor een andere optie aantrekkelijker wordt om te kiezen.

marktprijzen
Prijzen die tot stand komen op de markt door evenwicht van vraag en aanbod.

maximale betalingsbereidheid
Het maximale bedrag dat je voor iets wilt betalen.

mentaal boekhouden
(= mental accounting)Men deelt zijn geld in bepaalde categorieën in.

piek-eindeffect
(= peak end effect) De neiging om van een gebeurtenis de piek (meest positieve of juist negatieve wat er gebeurde) en het eind te onthouden.

prijseffect
(= price effect) De neiging om producten met een hogere prijs ook een hogere kwaliteit toe te kennen.

productdifferentiatie
Het geven van eigen kenmerken aan een product. Het product wordt heterogener.

relatieve opofferingskosten
(= relativity trap) Kosten van het alternatief dat niet wordt gekozen uitgedrukt in relatie tot dat wat wel wordt gekozen.

sociale prijzen
(= social norms) Ongeschreven regels over wat iets waard is.

spijtaversie
(= regret aversion) Een afkeer hebben tegen spijt.

status
Het aanzien dat iemand met zich meedraagt in een sociale groep.

ultimatumspel
(= ultimatum game) Economisch spel ontworpen om onderzoek te doen naar de verdeling van een geldbedrag tussen twee personen.

verliesaversie
(= loss aversion) Een hekel hebben aan het verliezen van iets.

vooruitzichttheorie
(= prospect theory) Een theorie die ervan uitgaat dat men bij het maken van keuzes waar risico’s mee gemoeid zijn, vooral bezig is met het proces en dat men niet kijkt naar de eindsituaties die door die keuzes ontstaan.

wet van de kleine getallen
(= law of small numbers) De neiging van overhaaste generalisatie omdat er met te weinig en niet-representatieve gegevens conclusies worden getrokken .

zelfoverschattingseffect
(= overconfidence effect) De neiging om jezelf te overschatten.

*