autonome belastingen
Belastingen die onafhankelijk van het (nationaal) inkomen worden geheven. Bijvoorbeeld accijns en btw.

autonome consumptie
Consumptie die niet afhankelijk is van de hoogte van het nationaal inkomen.

autonome investeringen
(=Io) Investeringen die niet afhankelijk zijn van een andere factor in het model, zoals de hoogte van het nationaal inkomen.

belastinglek
Het deel van extra inkomen dat als gevolg van belastingbetaling niet tot extra effectieve vraag leidt.

besparingen
Het bedrag dat gezinnen overhouden nadat ze over het inkomen belasting hebben betaald en er consumptiegoederen van hebben gekocht.

consumentenvertrouwen
Geeft informatie over de verwachtingen van consumenten over de ontwikkeling van de economie. Anders gezegd: geeft aan in hoeverre huishoudens vinden dat het economisch gezien beter of slechter gaat.

economisch model
Een vereenvoudigde weergave van de econo-mische werkelijkheid.

effectieve vraag
(= totale bestedingen) De vraag die leidt tot bestedingen. De totale vraag naar goederen en diensten door gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland.

GA-curve
De GA-curve geeft het geaggregeerde aanbod van goederen en diensten bij ieder inflatieniveau.

geaggregeerd aanbod
(= macro-economische aanbod) De totale hoeveelheid goederen en diensten die bedrijven in een jaar willen produceren en verkopen.

inkomensevenwicht
(= evenwichtsinkomen) De totale vraag naar goederen en diensten (de effectieve vraag) is gelijk aan het nationaal inkomen.

inkomensidentiteit
Voor een open economie: Y = C + I + O + E – M. Voor een gesloten economie: Y = C + I + O. Deze vergelijking geeft het evenwicht op de goederenmarkt weer: het inkomen is precies voldoende om de gewenste bestedingen te kunnen doen.

IS-curve
Geeft alle combinaties tussen reële rente (r) en inkomen (Y) waarbij evenwicht op de goederenmarkt bestaat.

marginale belastingquote
Geeft aan welk deel van een extra verdiende euro betaald moet worden aan belasting.

marginale consumptiequote
Geeft aan welk deel van een extra verdiende euro wordt uitgegeven aan consumptie.

marginale spaarquote
Geeft aan welk deel van een extra verdiende euro wordt gespaard.

MB-curve
De MB-curve geeft de monetaire beleidsregel van de centrale bank weer als een horizontaal verband tussen de reële rente (r) en het inkomen (Y).

monetaire beleidsregel
Geeft aan hoe hoog de centrale bank de rente (r) wil zetten bij een bepaald niveau van inflatie (π).

multiplier
(= inkomensvermenigvuldiger) Als door een extra autonome besteding, bijvoorbeeld € 10 miljard, het bruto binnenlands product toeneemt met een veelvoud van € 10 miljard, bijvoorbeeld 2 × € 10 miljard, dan is 2 de multiplier.

naïeve inflatieverwachtingen
Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de verwachte inflatie voor de komende periode gelijk is aan de inflatie van de afgelopen periode.

overheidsbestedingen
De overheidsconsumptie plus de overheidsinvesteringen.

particuliere consumptie
Het kopen van goederen en diensten door gezinnen, dus door de eindgebruikers.

particuliere investeringen
Het kopen van kapitaalgoederen door bedrijven.

potentiële inkomen
Het potentiële inkomen (Y*) is het inkomen dat een economie gezien zijn productiestructuur kan bereiken, zonder dat er inflatieveranderingen optreden.

prijsflexibiliteit
Verschijnsel dat de marktprijzen van goederen en diensten zich snel aanpassen aan een verandering in de verhouding tussen vraag en aanbod. De prijzen zijn niet rigide of star. De prijzen kunnen op de korte termijn aangepast worden.

prijsrigiditeit
(= prijsstarheid) Verschijnsel dat de marktprijzen van goederen en diensten zich pas na langere tijd aanpassen aan een verandering in de verhouding tussen vraag en aanbod. De prijzen zijn niet flexibel. De prijzen kunnen op de korte termijn door bijvoorbeeld loonstarheid niet gewijzigd worden.

spaaridentiteit
Voor een open economie: S = I + (O − B) + (E − M). Voor een gesloten economie: S = I + (O – B). Deze vergelijking geeft het evenwicht op de vermogensmarkt weer: het aanbod van vermogen = de vraag naar vermogen.

spaarlek
Het deel van extra inkomen dat als gevolg van besparingen niet tot extra effectieve vraag leidt.

*