arbeidsmobiliteit
De mate waarin mensen bereid zijn te veranderen van werkgever, beroep of regio.

bezettingsgraad
De mate waarin de productiecapaciteit van een land of van een onderneming wordt benut. De bezettingsgraad geeft aan in hoeverre de productiecapaciteit wordt benut. Of: De verhouding tussen de werkelijke productie en de productiecapaciteit uitgedrukt in procenten. In formule: (productie / productiecapaciteit) × 100%.

conjuncturele werkloosheid
Werkloosheid die een gevolg is van het tekort schieten van de bestedingen ten opzichte van de productiecapaciteit, waardoor de vraag naar arbeid kleiner is dan het aanbod van arbeid.

conjunctuur
(= conjunctuurcyclus) Schommelingen in het niveau van de bestedingen ten opzichte van de trendmatige groei. Anders gezegd: de golvende beweging in de tijd van de productie, veroorzaakt doordat de bestedingen afwisselend hoger en lager zijn dan de trendmatige beweging van de productiecapaciteit.

frictiewerkloosheid
Werkloosheid die een gevolg is van het feit dat er tussen het ontstaan van een vacature en het vervullen ervan tijd verloren gaat, omdat een werkzoekende tijd nodig heeft om de baan te vinden en een werkgever tijd nodig heeft om een persoon te vinden. Dit komt onder andere voor bij schoolverlaters.

hoogconjunctuur
Periode waarin de bestedingen en productie relatief snel groeien. Periode waarin de groei van het nationaal inkomen hoger is dan de trendmatige groei. De macro-economische groei van de productie ligt boven het trendmatige niveau.

laagconjunctuur
Periode waarin de bestedingen en productie relatief langzaam groeien of afnemen. Periode waarin de groei van het nationaal inkomen lager is dan de trendmatige groei. De macro-economische groei van de productie ligt onder het trendmatige niveau.

loonrigiditeit
(= loonstarheid) Verschijnsel op de arbeidsmarkt dat de lonen zich niet snel aanpassen aan een verruiming of verkrapping. De lonen zijn niet flexibel.

loonstarheid
(= loonrigiditeit) De lonen passen zich niet snel aan veranderingen op de arbeidsmarkt aan. De lonen zijn niet flexibel, kunnen niet veranderd worden en blijven op hetzelfde niveau.

natuurlijke werkloosheid
Werkloosheid die niet het gevolg is van veranderingen in de economie. Werkloosheid die niet het gevolg is van schommelingen in de geaggregeerde vraag (frictiewerkloosheid en structurele werkloosheid). Als de werkloosheid op het natuurlijke niveau ligt, is de verhouding tussen werkgevers en werknemers zodanig in evenwicht dat er geen impuls ontstaat de lonen te laten stijgen of dalen.

productiecapaciteit
De hoeveelheid goederen die een land of een bedrijf maximaal kan produceren in een periode (meestal een jaar).

stroomgrootheid
Iets dat over een bepaalde periode, een maand of een jaar, worden gemeten. Stroomgrootheden staan bijvoorbeeld voor een bepaald bedrag op de resultatenrekening genoteerd, zoals de omzet en loonkosten.

structurele werkloosheid
Werkloosheid die ontstaat door blijvende veranderingen in de economie zoals het vervangen van arbeid door machines, verplaatsing van productie naar lagelonenlanden, verslechtering van de internationale concurrentiepositie en door te hoge lonen.

voorraadgrootheid
Iets dat op een bepaald moment of tijdstip wordt gemeten, zoals het spaargeld dat je op 1 januari hebt.

*