anticyclisch begrotingsbeleid
Beleid van de overheid dat tegen de conjunctuurgolf ingaat om zo de conjunctuurschommelingen te dempen. Bij laagconjunctuur stimuleert de overheid de economie door de belastingtarieven te verlagen en/of de overheidsbestedingen te verhogen. Bij hoogconjunctuur worden de belastingtarieven verhoogd en/of de overheidsbestedingen verlaagd.
|
bestedingsmethode
De bepaling van het bbp door het optellen van de bestedingen: C + I + O + E - M.
|
conjuncturele werkloosheid
Werkloosheid die ontstaat bij laagconjunctuur doordat de werkelijke bestedingen (productie) lager zijn dan de potentiële productie. Als de totale werkloosheid groter is dan de structurele (natuurlijke) werkloosheid, is die extra werkloosheid de conjuncturele werkloosheid.
|
conjunctuur
Schommelingen in het niveau van de bestedingen, waardoor de werkelijke productie afwisselend boven en onder de potentiële productie ligt.
|
conjunctuurcyclus
(= conjunctuurgolf) De golfbeweging die de schommelingen in de bestedingen (de effectieve vraag) rondom de potentiële productie weergeeft.
|
conjunctuurgolf
(= conjunctuurcyclus) De golfbeweging die de schommelingen in de bestedingen (de effectieve vraag) rondom de potentiële productie weergeeft.
|
depressie
Minstens twee kwartalen economische krimp gecombineerd met deflatie.
|
economische kringloop
Een schematische weergave van de goederenstromen en geldstromen in een land.
|
effectieve vraag
(= totale bestedingen) De vraag die leidt tot bestedingen. De totale vraag naar goederen en diensten door gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland.
|
hoogconjunctuur
(= overbesteding) Conjunctuurfase waarin de werkelijke productie (Y) hoger is dan de potentiële productie (Y*).
|
identiteit
Een noodzakelijke gelijkheid, die ook buiten een model geldt.
|
inkomensidentiteit
Voor een open economie: Y = C + I + O + E – M.
Voor een gesloten economie: Y = C + I + O.
Deze vergelijking geeft het evenwicht op de goederenmarkt weer: het inkomen is precies voldoende om de gewenste bestedingen te kunnen doen.
|
keynesianen
Aanhangers van de economische visie van Keynes, waarin vooral de economische ontwikkelingen op korte termijn belangrijk zijn. Keynesianen worden ook wel vraageconomen genoemd, omdat de bestedingen (de werkelijke productie) centraal staan.
|
laagconjunctuur
(= onderbesteding) Conjunctuurfase waarbij de werkelijke productie (Y) lager is dan de potentiële productie (Y*). Hierdoor ontstaat conjuncturele werkloosheid.
|
nationaal inkomen
Inkomens van alle mensen in een land bij elkaar opgeteld in een bepaalde periode.
|
nationaal spaarsaldo
Het nationale spaarsaldo is het verschil tussen het nationale inkomen en de nationale bestedingen. Het nationale spaarsaldo bestaat uit het saldo van de particuliere sector (S - I) plus het saldo van de overheid (B - O). Bij het inkomensevenwicht is het nationale spaarsaldo gelijk aan het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans (E - M).
|
onderbesteding
(= laagconjunctuur) Conjunctuurfase waarbij de werkelijke productie (Y) lager is dan de potentiële productie (Y*). Hierdoor ontstaat conjuncturele werkloosheid.
|
output gap
Het verschil tussen de werkelijke productie (Y) en de potentiële productie (Y*). Bij laagconjunctuur is er sprake van een negatieve output gap. Bij hoogconjunctuur is er sprake van een positieve output gap.
|
overbesteding
(= hoogconjunctuur) Conjunctuurfase waarbij de werkelijke productie (Y) lager is dan de potentiële productie (Y*).
|
overheidsbestedingen
De overheidsconsumptie plus de overheidsinvesteringen.
|
overheidssaldo
Het verschil tussen inkomsten en uitgaven van de overheid in een jaar.
|
particulier spaarsaldo
Het saldo van de besparingen en de investeringen van de particuliere sector. Het particulier spaaroverschot (S-I) is gelijk aan het spaarsaldo van de overige sectoren: (S-I) = (O-B) + (E-M).
|
particuliere sector
Gezinnen en particuliere bedrijven (dat zijn bedrijven die niet van de overheid zijn).
|
recessie
Minimaal twee kwartalen achter elkaar economische krimp.
|
saldo financiële rekening
Het tegenovergestelde van het saldo op de lopende rekening. Het geeft aan of een land geld uitleent aan het buitenland (negatief saldo) of juist geld leent van het buitenland (positief saldo).
|
saldo lopende rekening
Het saldo van export en import (E – M).
|
spaaridentiteit
Voor een open economie: S = I + (O − B) + (E − M).
Voor een gesloten economie: S = I + (O – B).
Deze vergelijking geeft het evenwicht op de vermogensmarkt weer: het aanbod van vermogen = de vraag naar vermogen.
|
spaarparadox
Situatie waarbij een toename van de spaarzin via lagere bestedingen, productie en inkomen uiteindelijk leidt tot een afname van de totale besparingen.
|