afnemende meeropbrengsten
Als de hoeveelheid van één (variabele) productiefactor toeneemt terwijl de andere productiefactor in omvang gelijk blijft, ontstaan er afnemende meeropbrengsten bij de productiefactor waarvan de hoeveelheid gestegen is. Dat betekent dat de extra productie die één extra eenheid van de variabele productiefactor met zich meebrengt steeds kleiner wordt.

arbeidsproductiviteit
De productie per persoon per tijdseenheid (bijvoorbeeld per uur of per arbeidsjaar).

constante schaalopbrengsten
Bij constante schaalopbrengsten is het percentage waarmee het (potentiële) bbp groeit steeds even hoog als het percentage waarmee de som van de hoeveelheid arbeid en de hoeveelheid kapitaal (K + L) groeit.

economisch kapitaal
(= kapitaalgoederenvoorraad) Goederen die nodig zijn om andere producten voort te brengen. De totale waarde van de hoeveelheid kapitaalgoederen.

kapitaalproductiviteit
De productie per eenheid kapitaal per tijdseenheid (bijvoorbeeld per uur of per jaar).

klassieke theorie
De klassieke (economische) theorie kent als uitgangspunt dat de economische groei bepaald wordt door de hoeveelheid en de kwaliteit van de productiefactoren. Door marktwerking zal de werkelijke productie dan steeds gelijk zijn aan de potentiële productie. De overheid moet zich niet actief met de economie bemoeien.

marktmechanisme
(= prijsmechanisme) De prijs en de verhandelde hoeveelheid van een product komt tot stand door het vrije spel van vraag en aanbod. Er wordt precies evenveel aangeboden als gevraagd.

meeropbrengsten
Meeropbrengsten geven de extra (potentiële) productie weer die ontstaat als gevolg van het inzetten van één extra eenheid van de variabele productiefactor (arbeid of kapitaal) bij een gelijkblijvende omvang van de andere productiefactor (kapitaal of arbeid).

menselijk kapitaal
(= human capital) De kennis en vaardigheden die werknemers bezitten en waarover een bedrijf kan beschikken. Het geheel aan kennis, ervaring en vaardigheden van een persoon of van de beroepsbevolking. De beroepsbevolking kun je als 'kapitaal' beschouwen waarin je kunt investeren door bijvoorbeeld bijscholing.

natuurlijk kapitaal
Het natuurlijke kapitaal van een land bestaat uit zaken als de ligging, de aanwezigheid van bodemschatten en een gunstig klimaat.

potentiële productie
De potentiële productie is het productieniveau dat een economie gezien zijn productiestructuur kan bereiken. De hoogte van de potentiële productie wordt bepaald door de beschikbare hoeveelheid arbeid en kapitaal en de totale factorproductiviteit.

productiefunctie
Y* = A(K,L): de omvang van de potentiële productie (het potentiële bbp, Y*) is een functie van de hoeveelheid arbeid (L, van het Engelse woord labour), de hoeveelheid kapitaal en land (K), vermenigvuldigd met een factor die de totale factorproductiviteit weergeeft (A).

schaalopbrengsten
De toename van de (potentiële) productie als arbeid en kapitaal beiden met één eenheid verhoogd worden.

structurele kant van de economie
De aanbodzijde van de economie, die zich richt op de lange termijn en de ontwikkeling van de potentiële productie.

structuurbeleid
Beleid waarbij geprobeerd wordt om de potentiële productie te verhogen, ook wel groeibevorderend beleid genoemd. Structuurbeleid is gericht op de lange termijn, waarbij geprobeerd wordt beroepsbevolking, kapitaalgoederenvoorraad en totale factorproductiviteit te verhogen.

totale factorproductiviteit
De totale factorproductiviteit geeft de kwaliteit van de productiefactoren en de efficiëntie waarmee zij worden ingezet bij de productie weer. Het wordt ook wel de stand van de technologie genoemd. De totale factorproductiviteit is een verklaring voor het feit dat de output (het bbp) sterker kan groeien dan de input (de hoeveelheid arbeid en kapitaal).

*