anticyclisch begrotingsbeleid
Beleid van de overheid dat tegen de conjunctuurgolf ingaat om zo de conjunctuurschommelingen te dempen. Bij laagconjunctuur stimuleert de overheid de economie door de belastingtarieven te verlagen en/of de overheidsbestedingen te verhogen. Bij hoogconjunctuur worden de belastingtarieven verhoogd en/of de overheidsbestedingen verlaagd.

autonome belastingen
Belastingen die onafhankelijk van het (nationaal) inkomen worden geheven. Bijvoorbeeld accijns en btw.

begrotingspolitiek
Beleid van de overheid om de economie te stabiliseren door de belastingen of de overheidsbestedingen te veranderen.

belastinglek
Het deel van extra inkomen dat als gevolg van belastingbetaling niet tot extra effectieve vraag leidt.

belastingtarief
Het percentage dat over het inkomen/winst aan belasting betaald moet worden. Of: Het percentage dat aan omzetbelasting betaald moet worden.

conjunctuurbeleid
Beleid van de overheid om de conjunctuurcyclus te beïnvloeden.

degressief belastingstelsel
Een belastingstelsel waarbij het gemiddelde belastingpercentage daalt als het inkomen toeneemt.

doelvariabele
Een grootheid in een model die een gewenste waarde moet bereiken wat kan door het veranderen van de instrumentvariabelen.

gemiddelde belastingdruk
(= gemiddeld tarief) Inkomensheffing als percentage van het bruto inkomen. Zie uitgebreide beschrijving voor formule.

heffingskortingen
Bedragen die in mindering worden gebracht op de te betalen loonheffing.

institutionele vergelijkingen
Vergelijkingen waarvan de variabelen worden bepaald door wetten en voorschriften.

instrumentvariabele
De grootheid in een model die wordt gebruikt om de doelvariabelen de gewenste waarde te laten krijgen.

inverdieneffect
De kosten van een stimuleringsmaatregel van de overheid zijn kleiner dan het bedrag van de stimulering, omdat door de daaropvolgende groei van het nationale inkomen de belastinginkomsten stijgen en de uitgaven aan sociale uitkeringen kunnen dalen.

marginale belastingquote
Geeft aan welk deel van een extra verdiende euro betaald moet worden aan belasting.

nationaal spaarsaldo
Het nationale spaarsaldo is het verschil tussen het nationale inkomen en de nationale bestedingen. Het nationale spaarsaldo bestaat uit het saldo van de particuliere sector (S - I) plus het saldo van de overheid (B - O). Bij het inkomensevenwicht is het nationale spaarsaldo gelijk aan het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans (E - M).

overheidsbestedingen
De overheidsconsumptie plus de overheidsinvesteringen.

overheidssaldo
Het verschil tussen inkomsten en uitgaven van de overheid in een jaar.

particulier spaarsaldo
Het saldo van de besparingen en de investeringen van de particuliere sector. Het particulier spaaroverschot (S-I) is gelijk aan het spaarsaldo van de overige sectoren: (S-I) = (O-B) + (E-M).

progressief belastingstelsel
Een belastingstelsel waarbij het gemiddelde belastingpercentage stijgt als het inkomen toeneemt. Een belastingstelsel waarbij de hogere inkomens een hoger gemiddeld belastingpercentage betalen dan de lagere inkomens.

proportioneel belastingstelsel
Een belastingstelsel waarbij alle inkomens hetzelfde percentage belasting betalen. Het gemiddelde belastingpercentage is voor iedereen gelijk.

spaarlek
Het deel van extra inkomen dat als gevolg van besparingen niet tot extra effectieve vraag leidt.

uitverdieneffect
De opbrengst van een bezuinigingsmaatregel van de overheid is kleiner dan het bedrag van de bezuiniging, omdat door de daaropvolgende daling van het nationale inkomen de belastinginkomsten dalen en de uitgaven aan sociale uitkeringen stijgen.

*