consumeren
Het kopen van goederen en diensten door gezinnen (particuliere consumptie) en overheid (overheidsconsumptie) om in bestaande behoeften te voorzien.
|
lenen
Door te lenen wordt geld ontvangen dat later terugbetaald moet worden (met rente).
|
rente
Vergoeding voor spaargeld of leengeld.
|
ruilen over de tijd
Geld verdienen en uitgeven gebeurt in verschillende periodes.
|
sparen
Het niet consumeren van een deel van het inkomen.
|
stroomgrootheid
Iets dat over een bepaalde periode, een maand of een jaar, worden gemeten. Stroomgrootheden staan bijvoorbeeld voor een bepaald bedrag op de resultatenrekening genoteerd, zoals de omzet en loonkosten.
|
tijdsvoorkeur
De voorkeur van huidige consumptie boven toekomstige consumptie.
|
tijdvoorkeur
De voorkeur van huidige consumptie boven toekomstige consumptie.
|
vermogen
Het geld dat in een onderneming is gestoken om de bezittingen te betalen. Bezit minus schuld.
|
voorraadgrootheid
Iets dat op een bepaald moment of tijdstip wordt gemeten, zoals het spaargeld dat je op 1 januari hebt.
|