aflossingen op de staatsschuld
Afbetalingen op de schuld van de staat. Door aflossingen wordt de staatsschuld kleiner.
|
anticyclisch conjunctuurbeleid
Beleid van de overheid dat tegen de conjunctuurgolf ingaat om zo de conjunctuurschommelingen te dempen. Bij laagconjunctuur stimuleert de overheid de economie door de belastingtarieven te verlagen en/of de overheidsbestedingen te verhogen. Bij hoogconjunctuur worden de belastingtarieven verhoogd en/of de overheidsbestedingen verlaagd.
|
automatische conjunctuurstabilisatoren
Regelingen, zoals de sociale zekerheid en de belastingheffing, die tot gevolg hebben dat de conjunctuur vanzelf afzwakt, zonder dat daar beleid voor nodig is. Anders gezegd: mechanismen in het overheidsbeleid die vanzelf zorgen voor een vlakker verloop van de conjunctuur zoals sociale uitkeringen en progressieve belastingen.
|
begrotingstekort
(= overheidstekort) Het verschil tussen de uitgaven en de inkomsten van de overheid in een jaar, waarbij de uitgaven hoger zijn dan de inkomsten.
|
conjunctuur
(= conjunctuurcyclus) Schommelingen in het niveau van de bestedingen ten opzichte van de trendmatige groei. Anders gezegd: de golvende beweging in de tijd van de productie, veroorzaakt doordat de bestedingen afwisselend hoger en lager zijn dan de trendmatige beweging van de productiecapaciteit.
|
conjunctuurcyclus
(= conjunctuur) Schommelingen in het niveau van de bestedingen: hoogconjunctuur (hoge bestedingen, lage werkloosheid, oplopende inflatie) en laagconjunctuur (lage bestedingen, hoge werkloosheid, dalende inflatie).
|
convergentie
Het verschijnsel dat landen economisch naar elkaar toe groeien. Het verkleinen van de welvaartsverschillen.
|
divergentie
Het verschijnsel dat landen economisch uit elkaar groeien. De verschillen tussen de landen op het gebied van inflatie, loonkosten, overheidstekort en overheidsschuld worden groter.
|
financiële markt
(= vermogensmarkt) Het geheel van vraag naar en aanbod van vermogen zowel op korte termijn als op lange termijn.
|
overheidsschuld
(= staatsschuld) De totale schuld die de overheid in de loop der tijd heeft opgebouwd.
|
overheidstekort
(= financieringstekort, begrotingstekort) Het verschil tussen de uitgaven en de inkomsten van de overheid in een jaar, waarbij de uitgaven hoger zijn dan de inkomsten. Binnen de EMU is afgesproken dat het begrotingstekort maximaal 3% van het bbp mag bedragen.
|
procyclisch conjunctuurbeleid
Beleid van de overheid dat de conjunctuurcyclus versterkt, zoals lagere overheidsbestedingen of belastingverhoging tijdens laagconjunctuur.
|
schuldenval
Een vicieuze cirkel van oplopende schulden en hogere rente.
Door hoge schulden neemt het vertrouwen van de kapitaalverschaffers af. Zij verhogen daarom de rente. Door de hogere rente wordt het nóg moeilijker om de schuld af te lossen. Misschien stijgt de schuld zelfs wel. Enzovoorts
|
staatsschuld
(= overheidsschuld) De totale schuld die de overheid in de loop der tijd heeft opgebouwd.
|
staatsschuldquote
(= overheidsschuldquote) De staatsschuld uitgedrukt als percentage van het bbp.
|
stabiliteitspact
Verdrag dat is gesloten bij de oprichting van de EMU om economische convergentie in het eurogebied te bereiken.
|
uitgestelde belastingen
Hiervan is sprake bij het ontstaan van overheidstekorten: huidige overheidsuitgaven worden dan niet betaald door de belastingbetalers van nu maar uit toekomstige belastinginkomsten.
|
vermogensmarkt
Het geheel van vraag naar en aanbod van geld. Het geheel van vraag naar en aanbod van vermogen zowel op korte termijn als op lange termijn. De vermogensmarkt bestaat uit een groot aantal deelmarkten. De meest gebruikelijke indeling is die in de geldmarkt en de kapitaalmarkt.
|
zelfbinding
Vooraf uitspreken wat je in een bepaalde situatie gaat doen en je daaraan houden. Zelfbinding wordt geloofwaardig door het verbinden van een negatieve consequentie aan de dominante strategie.
|