| 
				 
					aftrekpost
					 
					Bedrag dat bij de berekening van het belastbaar inkomen in mindering mag worden gebracht op het brutoloon en waarover dus geen loonheffing betaald hoeft te worden.
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					ambtenaren
					 
					Mensen die in loondienst werken bij de overheid.
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					belastbaar inkomen
					 
					Bruto inkomen min aftrekposten.
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					collectieve sector
					 
					De overheid, de instellingen van de sociale zekerheid én bedrijven en instellingen waarvan de volledige kosten door de overheid worden betaald en die geen winst willen maken.
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					degressief belastingstelsel
					 
					Een belastingstelsel waarbij het gemiddelde belastingpercentage daalt als het inkomen toeneemt.
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					individuele goederen
					 
					Goederen die uitsluitbaar zijn of uitsluitbaar gemaakt kunnen worden.
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					inkomensoverdrachten
					 
					Inkomen dat je ontvangt zonder dat hiervoor een tegenprestatie is geleverd.
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					kapitaaldekkingsstelsel
					 
					Uit individuele premiebetaling wordt vermogen gevormd voor de financiering van uitkeringen in de toekomst.	
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					omslagstelsel
					 
					Ontvangen (sociale) premies in een jaar worden gebruikt om de uitkeringen in dat jaar te betalen.
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					overheidsoverschot
					 
					(= begrotingsoverschot) Het verschil tussen de uitgaven en de inkomsten van de overheid in een jaar, waarbij de uitgaven lager zijn dan de inkomsten.
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					overheidssaldo
					 
					Het verschil tussen inkomsten en uitgaven van de overheid in een jaar. 
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					overheidstekort
					 
					(= financieringstekort, begrotingstekort) Het verschil tussen de uitgaven en de inkomsten van de overheid in een jaar, waarbij de uitgaven hoger zijn dan de inkomsten. Binnen de EMU is afgesproken dat het begrotingstekort maximaal 3% van het bbp mag bedragen.
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					particuliere sector
					 
					Gezinnen en particuliere bedrijven (dat zijn bedrijven die niet van de overheid zijn).
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					progressieve belastingheffing
					 
					Een belastingstelsel waarbij de hogere inkomens een hoger gemiddeld belastingpercentage betalen dan de lagere inkomens.
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					proportioneel belastingstelsel
					 
					Een belastingstelsel waarbij alle inkomens hetzelfde percentage belasting betalen. Het gemiddelde belastingpercentage is voor iedereen gelijk.
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					quasicollectieve goederen
					 
					Individuele goederen en diensten die geleverd zouden kunnen worden door de markt, maar die (deels) worden geleverd door de overheid. Bijvoorbeeld onderwijs.
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					semi-ambtenaren
					 
					Mensen in dienst van bedrijven waarvan de volledige kosten door de overheid worden betaald.
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					staatsschuld
					 
					(= overheidsschuld) De totale schuld die de overheid in de loop der tijd heeft opgebouwd.
					
  
				 | 
	
		| 
				 
					staatsschuldquote
					 
					(= overheidsschuldquote) De staatsschuld uitgedrukt als percentage van het bbp.
					
  
				 |